Gisteren na de Tibetaanse yogales bleven we met drietjes nog een hele tijd napraten. Het ging over draagkracht, en het gevoel van soms in een überstretch te zitten tussen gezin, kids, job, bijstuderen, te midden van een oneindige stroom van taken en dringendheden… Het ging ook over steun krijgen en geven, samenwerken, in het mogen afstappen van het voorziene pad, in het zoeken naar eigen wegen. Om tenslotte tot de conclusie te komen dat het soms allemaal in een klein hoekje, in een klein gebaar zit. Een knuffel geven of krijgen, en hoe ongewoon dat is geworden in onze door steriliteit geobsedeerde ‘samen’-leving. Terwijl het zo een deugd kan doen!
Hoe ver zijn we afgedreven van fysiek contact. Zelfs handen schudden, dicht bij elkaar komen, het is een dingetje geworden. No offence, ik voel het ook. De matten liggen verder uit elkaar, ik durf niet meer zo snel uit te reiken, terwijl ik zo’n speelvogel ben.
Daarom dit statement; ik geloof in spelen, echt waar. Dat is de reden waarom ik de Playfight sessies aanbied, in de eerste plaats om voor mezelf een plek te creëren waar direct fysiek contact, op een totaal onschuldige manier welkom is. En in de tweede plaats om zoog(dier)- en kuddegedrag, want dat zijn we, te normaliseren. Rollen, lachen, stoeien, ravotten, gewoon… omdat het kan, omdat het deugd doet, omdat het ons meteen in het nu brengt, omdat het onze drukke breinen in no-time uitschakelt.
Wat me opvalt is dat mensen eerder ‘Fight’ dan ‘Play’ oppikken. Dat is een beetje beangstigend, begrijpelijk. Vandaar dat ik steeds meer spreek van Tribal Play, het spelen in stamverband. De spelers in het midden, de ‘stam’ toeschouwend en wakend eromheen. Voor mij is het een sterk medicijn, het mogen voluit gaan in afstemming met de ander, het ‘speels’ mogen zijn, mijn nee en ja kunnen voelen en spreken, de taal van niet-spreken weer leren. In de veiligheid van de cirkel mezelf en de ander ontmoeten, daar gaat het om.
Meer is er soms niet nodig voor mij.